Infrastructuur en milieu

Informatie over de Rijn als waterweg

Inleiding

De Rijn is een van de meest intensief gebruikte binnenwaterwegen in de wereld.

De volgende cijfers geven het gemiddelde aantal schepen dat dagelijks de Rijn bevaart:

  • 600 Grens D/NL
  • 400 Keulen
  • 300 Mainz
  • 200 Karlsruhe
  • 100 Iffezheim

Het bij de Nederlands/Duitse grens geregistreerde vervoerde volume bedraagt ongeveer 200 mln. ton. Wanneer ook het goederentransport op de Nederlandse Rijn wordt meegeteld, kan worden uitgegaan van een totaal vervoerd volume op de Rijn van 310 mln. ton.

De vloot die gebruik maakt van de Rijn als waterweg kan op ongeveer 6 900 schepen worden geschat, hetgeen overeenkomt met een laadvermogen van 10 mln. ton. Deze vloot bestaat uit 1 200 duwbakken, 4 400 motorschepen en 1 300 tankschepen.

Op de volgende websites kan informatie over de Rijn als waterweg worden gevonden:

Top

Organen van de Centrale Commissie die bevoegd zijn voor infrastructuur

De Centrale Commissie heeft het Comité Infrastructuur en milieu (IEN, tot 2012 Permanent Technisch Comité of TP) en een gespecialiseerde werkgroep (IEN/G, tot 2012 TP/G) ingesteld voor kwesties die betrekking hebben op de Rijn als waterweginfrastructuur.

De activiteiten van het Comité infrastructuur en milieu(IEN):

  • volgen van de werkzaamheden op de Rijn die gevolgen voor de scheepvaart kunnen hebben;
  • onderzoek van scheepvaartongevallen ingeval deze een verband kunnen hebben met de infrastructuur van de waterweg;
  • volgen van de implementatie van de Kaderrichtlijn Water en de Habitatrichtlijnen op de Rijn; samenstellen van een lijst van Natura 2000-gebieden die de Rijn betreffen;
  • samenwerking met de ICBR;
  • verzamelen van informatie over de fysieke kenmerken van de Rijn als waterweg:
    - hoogte van de bruggen en doorvaarthoogten
    - profiel van de vaargeul
  • volgen van de werkzaamheden aan de sluizen;
  • aanpassing van de Rijn¬vaart aan de mogelijke gevolgen van de klimaatverandering;
  • analyse van scheepvaartstremmingen en voorstellen voor gepaste maatregelen ter vermindering van de stremmingen;
  • vaststellen van de overeengekomen lage rivierstand;
  • behandeling van overkoepelende onderwerpen met betrekking tot het milieu evenals essentiële kwesties inzake de duurzame ontwikkeling in de binnenvaart;

Voorzitter van het comité: de heer Ivo TEN BROEKE, Commissaris van Nederland
Secretariaat: Dhr. KEMPMANN

Werkgroepen: IEN/G

Kalender vergaderingen

Werkprogramma 166 kB 165 kB 164 kB

Top

Diverse informatie over de Rijn als waterweg

 

Actuele informatie over vaaromstandigheden en waterstanden

Duitsland
Elwis.de: https://www.elwis.de/DE/dynamisch/gewaesserkunde/wasserstaende/
Pegel-online: https://www.pegelonline.wsv.de
Länderübergreifendes Hochwasserportal: https://www.hochwasserzentralen.de/

Frankrijk
eRis: https://www.e-ris.eu/e-ris/
Vigicrues: https://www.vigicrues.gouv.fr/niv2-bassin.php?CdEntVigiCru=3

Nederland
https://waterinfo.rws.nl
https://vaarweginformatie.nl

Zwitserland
https://port-of-switzerland.ch/hafenservice/pegel/

België
Flandern, Waterinfo: https://www.waterinfo.be
Wallonien, InfoCrue:
http://voies-hydrauliques.wallonie.be/opencms/opencms/fr/hydro/Actuelle/crue/index.html
Brüssel, Flowbru: https://www.flowbru.be

Top

 

Kenmerken van de waterweg

Profiel van de Rijn als waterweg
Het profiel van de Rijn als waterweg, met name de vaargeul, wordt in wezen bepaald door de bestaande afmetingen. Het secretariaat van de CCR heeft het profiel van de waterweg weergegeven in diagrammen die in eerste instantie dienen tot het verstrekken van informatie aan het geïnteresseerde publiek.
De voorgeschreven maximale afmetingen van de vaartuigen, duweenheden en andere samenstellingen van vaartuigen worden vermeld in hoofdstuk 11 van het Politiereglement voor de Rijnvaart (PRR).

Vaargeulomstandigheden
Het nagestreefde profiel van de vaargeul (breedte, diepte) is niet altijd haalbaar. Informatie over niet gerealiseerde breedte en diepte op de Rijn in Duitsland zijn hier aan te treffen.

Bruggendoorvaarthoogten
De delegaties brengen verslag uit aan het comité over de bruggendoorvaarthoogten op de Rijn. Deze informatie wordt regelmatig aan de CCR gerapporteerd 69 kB 62 kB 62 kB

Ligplaatsen voor schepen
De CCR volgt de kwestie betreffende de voor de binnenschepen beschikbare ligplaatsen langs de Rijn.
De CCR heeft de bevoegdheid om richtlijnen op te stellen voor het aantal en de gewenste kwaliteit van de ligplaatsen, rekening houdend met de ontwikkeling van het scheepsverkeer.
Hieromtrent wordt een verslag opgesteld.

Vaststellen van de overeengekomen lage rivierstand
De rivierbedding is aan constante veranderingsprocessen onderhevig onder invloed van de stroming. Dit heeft directe gevolgen voor de diepte van de vaargeul die beschikbaar is voor de scheepvaart.

De eerste gemiddelde minimumwaterstand is in het kader van de CCR bepaald voor de periode 1839 tot 1848. De discussie over de bepaling van de waterdiepte heeft vervolgens nog meerdere jaren geduurd om de voorwaarden voor de vaststelling van de waterstand te definiëren. De Centrale Commissie heeft in 1849 een eerste onderzoeksreis van Bazel tot aan de zee georganiseerd om de beschikbare en gewenste waterdiepte te bepalen. Deze praktijk is formeel vastgelegd in de Akte van Mannheim, waarvan artikel 31 het volgende bepaalt: “Van tijd tot tijd wordt door de waterbouwkundige ingenieurs, afgevaardigd door de Regeringen van alle Oeverstaten, een reis ondernomen om de toestand van de stroom te onderzoeken, de resultaten van de te zijner verbetering genomen maatregelen te beoordelen, en eventuele nieuwe hinderpalen voor de scheepvaart aan te wijzen. De Centrale Commissie bepaalt het tijdstip waarop, en het gedeelte van de stroom waarvoor de bedoelde onderzoekingen zullen plaats hebben. De ingenieurs brengen aan haar verslag uit over de uitkomsten.” Tegenwoordig wordt deze functie uitgeoefend door de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de waterwegen, die verslag uitbrengen aan het Comité Infrastructuur en milieu.

Dit concept heeft als basis gediend voor de bepaling van de Overeengekomen Lage Rivierstand (OLR), die regelmatig wordt gemeten en vastgesteld (1908, 1923, 1932, 1946, 1952, 1962, 1972, 1982, 1992, 2002, 2012 en 2022). De OLR zal vanaf 2030 opnieuw worden vastgesteld in het kader van de CCR.

Hierbij worden de volgende beginselen gehanteerd:

  • De waarden van de Overeengekomen Lage Afvoer (OLA) aan de referentiepeilschalen worden om de tien jaar opnieuw vastgelegd als afvoerwaarden over een periode van 100 jaar;
  • Aan de hand van deze waarden worden voor de bedoelde referentiepeilschalen – eveneens om de tien jaar – ook de overeenkomstige waarden van de Overeengekomen Lage Rivierstand (OLR) opnieuw bepaald;
  • De definitie van de OLR is als volgt bijgewerkt: “De Overeengekomen Lage Rivierstand (OLR) is de waterstand die ten opzichte van de overeengekomen lage afvoer 20 dagen per jaar onder de over jaren aan de Rijn gemeten gemiddelde afvoerwaarde ligt”.

De OLR 2022 is van kracht geworden op 1 januari 2023 en geldt tot en met 31 december 2031. De OLR is als volgt vastgesteld:

Peilschaal OLR 2022 (cm)*
Bazel 501
Maxau 372
Speyer 237
Mannheim 155
Worms 68
Mainz 171
Oestrich 92
Bingen 97
Kaub 77
Koblenz 77
Andernach 91
Bonn 142
Keulen 139
Düsseldorf 91
Ruhrort 227
Wesel 174
Rees 118
Emmerich 74
Lobith 733
Pannerdensche Kop 700
Nijmegen 516
Tiel 255
IJsselkop 683

* De Nederlandse waarden zijn uitgedrukt in cm + NAP (Normaal Amsterdams Peil)

Nadere informatie over de Overeengekomen Lage Rivierstand (OLR) kan worden gevonden in Besluit 2022-II-19 168 kB 169 kB 106 kB .

Top

 

Werkzaamheden aan de Rijn

Zowel de werkzaamheden aan de Rijn als het onderhoud van de waterweg vallen onder de bevoegdheid van de Oeverstaten die, in sommige gevallen, daartoe internationale verdragen of specifieke administratieve overeenkomsten hebben gesloten.

De Centrale Commissie voor de Rijnvaart volgt deze maatregelen op internationaal niveau om de coördinatie te waarborgen en te controleren of deze aan de behoeften van de scheepvaart zijn aangepast.

Artikel 28 van de Herziene Rijnvaartakte bepaalt dat de Verdragsluitende Partijen zich verbinden om de jaagpaden evenals het vaarwater van de Rijn in behoorlijke staat te onderhouden. De staten moeten, indien noodzakelijk, het vaarwater doen aanduiden door bakens. De onderhoudskosten worden door de betrokken staten gedragen voor het gedeelte van de rivier dat tot hun grondgebied behoort. Indien gedeelten van de stroom tussen twee tegenover elkaar liggende staten ligt, dan draagt ieder de helft van de kosten van het onderhoud van het vaarwater.

Artikel 29 bepaalt dat de staten elkaar kennis van de waterbouwkundige plannen geven, waarvan de uitvoering onmiddellijk of naderhand invloed zou kunnen uitoefenen op de scheepvaart. In de bepalingen wordt verduidelijkt dat uitvoering moet geschieden op de wijze, die voor alle staten het meest geschikt is en dat de staten zich binnen de Centrale Commissie moeten verstaan omtrent de vraagstukken, die ter gelegenheid van de uitvoering van de bedoelde werken zouden kunnen rijzen.

Artikel 30 van de Akte van Mannheim bepaalt dat de regeringen van de oeverstaten zorgen dat de scheepvaart op de Rijn noch door werktuigen, noch door bruggen of andere kunstwerken wordt belemmerd.
Artikel 31 voorziet dat de nationale instanties regelmatig de toestand van de stroom onderzoeken om de resultaten van de te zijner verbetering genomen maatregelen te beoordelen en eventuele hinderpalen aan te wijzen. De instanties brengen daar verslag over uit aan de Centrale Commissie.

Voor het kanaliseren van de Boven-Rijn zijn specifieke overeenkomsten en werkzaamheden voorzien.

Binnen de Centrale Commissie vallen vraagstukken betreffende de infrastructuur van de waterweg onder de bevoegdheden van het Comité infrastructuur en milieu (IEN), bijgestaan door de Werkgroep (IEN/G). Deze organen onderzoeken de mededelingen van de delegaties betreffende de maatregelen ter verbetering van de scheepvaartomstandigheden op de Rijn en zijn belast met het onderzoek van de bouwwerkzaamheden die mogelijke gevolgen hebben voor de binnenvaart. Dit gebeurt volgens het procedé voor het vastleggen van voorwaarden en voorschriften voor bouwwerkzaamheden aan de Rijn binnen de bevoegdheden van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. 382 kB 374 kB 370 kB

De Centrale Commissie heeft een akkoord bereikt over de minimum eisen en aanbevelingen voor de technische uitvoering van bouwwerkzaamheden aan de Rijn. Deze dienen ter controle van de bouwwerkzaamheden en gelden als criteria voor de besluitvorming van de Centrale Commissie bij het afgeven van vergunningen voor bouwwerkzaamheden aan de Rijn. 529 kB 482 kB 561 kB

Top

 

Beschikbaarheid van de Rijn als vervoersinfrastructuur: volgen van de scheepvaartstremmingen

De Centrale Commissie zorgt ervoor dat de beschikbaarheid van de Rijn als waterweg optimaal is, overeenkomstig haar rol het beginsel van de vrije scheepvaart te waarborgen.

Een aantal stremmingen zijn onvermijdelijk. Deze worden binnen de CCR nauwkeurig gevolgd.

  • Hoogwaterstanden
    Boven een bepaalde waterstand wordt de scheepvaart gestremd (artikel 10.01 van het Rijnvaartpolitiereglement)
  • Laagwaterstanden
    In tegenstelling tot bij hoogwater, is er bij laagwater geen drempelwaarde waaronder de scheepvaart is verboden. Iedere schipper is verantwoordelijk voor het bepalen of de reis, ondanks de beperkte waterstand, voortgezet kan worden op een bepaald riviergedeelte.
  • Stremming vanwege culturele of andere evenementen (bijvoorbeeld: "Rhein in Flammen").
    Deze stremmingen zijn meestal van korte duur en lang tevoren bekend.
    Over het geheel genomen betreft het een beperkt aantal van dit soort evenementen die een lokale stremming van 3 à 7 uur tot gevolg hebben.
  • Stremmingen vanwege politiemaatregelen
    Deze stremmingen zijn gebonden aan vaste tijdstippen en lang tevoren bekend. Zij vinden hoogstens twee à drie keer per jaar plaats en duren drie tot twaalf uur.
  • Stremmingen vanwege een ongeval (bijvoorbeeld de door de averij van "Excelsior" of "Waldhof" verooraakte stremmingen)
  • Onderbreking van het bedrijf van twee sluizen tegelijk
    Dit betreft hoofdzakelijk de Boven-Rijn.
    De onderbreking van het sluisbedrijf kan veroorzaakt worden door een ongeval, onderhoud of staking. Jaarlijks worden maximaal 1 à 5 van dit soort onderbrekingen geregistreerd, die in de regel drie tot tien uur kunnen duren.

Tijdens Kerst en Nieuwjaar doen zich op enkele plaatsen ook buitengewone onderbrekingen van het sluisbedrijf voor (Boven-Rijn en Lek).

  • Werkzaamheden aan de waterweg
    Voorbeeld: bouw van een nieuwe brug.

De CCR wordt in kennis gesteld van dergelijke stremmingen en volgt met de nationale autoriteiten de maatregelen die genomen worden om deze stremmingen zo veel mogelijk te beperken.

De CCR maakt tevens een statistische analyse deze stremmingen. Per jaar is de gemiddelde totale duur van de stremmingen circa 100 uur, hetgeen bewijst dat de Rijn voorwaarden levert met een hoge betrouwbaarheidsgraad.

Het Comité infrastructuur en milieu draagt zorgt voor een duidelijke procedure voor het melden van stremmingen aan de scheepvaart.

Top

 

Rijnhavens

De Rijn beschikt over een groot aantal haveninfrastructuren.

De Akte van Mannheim voorziet in diverse bepalingen inzake Rijnhavens.

Artikel 8, 9 en 10 betreffen de vrijhavens, dat wil zeggen opslagplaatsen waar goederen niet aan douanerechten zijn onderworpen. Deze bepalingen zijn in de huidige context van vrij verkeer niet meer van nut.

(In het slotprotocol bij de Herziene Rijnvaartakte van 1868 zijn de toenmalige vrijhavens vermeld (Straatsburg, Kehl, Maxau, Leopoldshafen, Mannheim, Neubourg, Speyer, Ludwigshafen, Mainz, Biebrich, Oberlahnstein, Koblenz, Keulen, Neuss, Düsseldorf, Uerdingen, Duisburg, Ruhrort, Wesel, Emmerich, Amsterdam, Rotterdam, Dordrecht).

Artikel 11 bepaalt dat elke oeverstaat voor zijn gebied de havens en losplaatsen aanwijst, waar de schippers kunnen lossen of laden. Tenzij hij daartoe een bijzondere vergunning heeft of behoudens buitengewone omstandigheden, mag de schipper op geen andere plaatsen laden of lossen.

Deze bepalingen zijn hoofdzakelijk gericht op douanekwesties. Uit deze bepalingen blijkt echter ook dat de staten ervoor moeten zorgen dat de Rijnvaart op gepaste wijze over laad- en losplaatsen beschikt.

Deze verplichting blijkt ook uit artikel 27, eerste alinea, van de Herziene Rijnvaartakte: "De regeringen der Oeverstaten dragen zorg, dat zowel in de vrijhavens als in de andere havens van de Rijn alle nodige maatregelen worden genomen om de lading, de lossing en de opslag in entrepôt van goederen te vergemakkelijken, alsmede dat de ten dienste daarvan bestaande inrichtingen en werktuigen van elke aard in goede staat worden gehouden."

Het havenregime hangt van het nationaal recht af. De voorwaarden voor de toegang tot de bestaande openbare haveninfrastructuren mogen niet discriminerend zijn op basis van nationaliteit. Het beginsel van de vrije scheepvaart vormt geen beletsel voor het heffen van havenrechten in ruil voor dienstverlening. Artikel 27, tweede en derde alinea (met betrekking tot havens), van de Herziene Rijnvaartakte bepaalt: "Om te voorzien in de kosten van onderhoud en toezicht kan een daarmee overeenkomende vergoeding worden gevorderd. Zodra de opbrengst daarvan het bedrag der bedoelde uitgaven overtreft, wordt het tarief van de heffing naar evenredigheid verminderd. De bedoelde vergoeding kan echter alleen gevorderd worden, voorzover van de bovenvermelde inrichtingen en werktuigen gebruik is gemaakt."

De Europese federatie van binnenhavens (FEPI) is een door de Centrale Commissie erkende organisatie.

Top

 

Informatie over de beschermde NATURA 2000-gebieden langs de Rijn

Informatie over de beschermde NATURA 2000-gebieden langs de Rijn

Top

 

Werkzaamheden en overleg hieromtrent zijn nog gaande en een uitgebreider verslag heeft de Centrale Commissie in 2011 aangenomen. 464 kB 469 kB 461 kB

Top

Klimaatverandering en de Rijn als waterweg

Tussentijds informatiedocument voor het Comité

In de periode van 2008 tot 2011 heeft de CCR drie verslagen gepubliceerd over het thema klimaatverandering en Rijnvaart op basis van het vierde IPCC-rapport. In 2011 heeft de CCR haar toenmalige Permanente Technische Comité (TP) de opdracht gegeven het onderwerp klimaatverandering nauwgezet te volgen en uiterlijk in 2020 een herziene versie van het uitgebrachte verslag voor te leggen. Het Comité Infrastructuur en Milieu (IEN) heeft als opvolger van TP in 2019 de laatste keer de conclusies in het licht van het vijfde IPCC-rapport bekeken en daarbij vastgesteld dat deze nog steeds geldig zijn. Nieuwe wetenschappelijke inzichten ten aanzien van het hydrologische regime van de Rijn zullen naar verwachting pas beschikbaar zijn na de publicatie en regionalisering van het zesde IPCC-rapport in 2024.

In de tussentijd heeft het Comité IEN in samenwerking met het Economisch Comité (ECO) de discussienota “Act Now!” meerdere keren aangepast, een document dat de laagwaterproblematiek en de mogelijke aanpassingsopties behandelt. Het statusrapport van het comité over de gevolgen van de klimaatverandering voor de Rijn als waterweg gaat een stap verder dan de laagwaterproblematiek en moet ook de veranderingen behandelen in de gemiddelde en hoogwaterafvoer, de gevolgen daarvan analyseren en opties voor aanpassingen voorstellen. (Zie ook Workshop “Laagwater en de gevolgen voor de Rijnvaart”)

De CCR is in 2023 begonnen met de voorbereidingen voor de actualisering van het statusrapport over de klimaatverandering en de gevolgen voor de infrastructuur. Toen werd bekend dat de regionalisering van de resultaten op basis van het zesde IPCC-rapport niet in 2024, maar op zijn vroegst pas in 2026 ter beschikking zullen staan. De eerste resultaten wijzer erop dat er relevante verschillen zijn tussen de geregionaliseerde resultaten van het vijfde en die van het zesde IPCC-rapport, zodat het zinvol is om de werkzaamheden voor de aanpassing van het statusrapport van het Comité IEN op deze nieuwe resultaten te baseren, ook al moeten de werkzaamheden daarvoor twee jaar worden opgeschort.

Voor de actualisering van het statusrapport van het comité zijn de volgende werkzaamheden van andere organisaties van belang:

De deskundigengroep HCLIM van de ICBR heeft in zijn rapport over de “door het klimaat veroorzaakte afvoerscenario’s voor het Rijnstroomgebied” op basis van het vijfde IPCC-rapport de conclusie getrokken dat de eerdere uitspraken over de wijzigingen in de afvoer van de Rijn in principe bevestigd worden, maar met een grotere bandbreedte en dat veel projecties laten zien dat de huidige economische businessmodellen in de toekomst aan hun grenzen zouden kunnen komen. De deskundigengroep HCLIM van de ICBR raadt daarom aan de klimaataanpassingsstrategie van de ICBR aan te passen.

De CHR zal haar rapport “RheinBlick2027” met de resultaten van de regionalisering van het zesde IPCC-rapport naar verwachting in 2027 publiceren. Wellicht kunnen al in 2026 eerste resultaten aan het Comité IEN ter beschikking worden gesteld.

Eerste voorlopige projecties van Deltares uitgaand van de Nederlandse KNMI’23-scenario’s op basis van het zesde IPCC-rapport tonen voor alle gematigde en hoge emissiescenario’s bij het meetpunt Kaub een verhoging van de maximale jaarlijkse afvoer van 5 tot 25% tot het jaar 2100. De laagwaterafvoer over een periode van zeven dagen (NM7Q, een indicator voor droge periodes) zal in alle natte en droge scenario’s lager zijn. De daling schommelt tussen 10 en 30% voor het jaar 2100.

Gezien deze overwegingen heeft het comité besloten de aanpassing van het statusrapport uit te stellen en in plaats daarvan tussentijdse informatie te publiceren. Het statusrapport van het Comité IEN zal naar verwachting in 2027 afgerond kunnen worden. Op grond hiervan kunnen er nog geen definitieve conclusies worden getrokken ten aanzien van een eventuele aanpassing van de waterweginfrastructuur. Daarvoor zullen eerst de aanvullende studies van de CHR in het kader van het project “RheinBlick2027” moeten worden afgerond.

Voor meer informatie, zie ook het tussentijds informatiedocument over de gevolgen van de klimaatverandering voor de Rijn als waterweg. 695 kB 691 kB 686 kB 682 kB .

Top