De Centrale Commissie bewaakt de eenheid van de rechtsstelsel voor de Rijnvaart. Hiertoe neemt zij niet alleen gemeenschappelijke regels aan maar let zij er ook op dat deze regels in alle lidstaten op gelijke wijze worden uitgelegd en toegepast.
Met het oog hierop hebben de toetredingslanden van de Herziene Rijnvaartakte in het kader van de CCR een officiële uitleg van dit verdrag gegeven. De Centrale Commissie heeft met name een resolutie aangenomen met betrekking tot de uitleggingsbeginselen van de Akte van Mannheim in 2003.
De Centrale Commissie kan ook (onder voorbehoud van formele ratificatie door de lidstaten) een aanzet geven tot wijzigingen van de Akte van Mannheim door het aannemen van aanvullende protocollen. Tot nu toe zijn zeven aanvullende protocollen aangenomen.
Ten slotte is in artikel 45 van de Akte van Mannheim een procedure voorzien voor minnelijke schikking van geschillen met betrekking tot de toepassing of uitvoering van de Rijnreglementen.
Met deze procedure kan elke lidstaat, maar ook elke natuurlijke persoon of rechtspersoon en elk publiekrechtelijk lichaam die of dat hier een rechtmatig belang bij heeft, bij het Comité Binnenvaartrecht een klacht indienen over de toepassing of uitvoering van de voorschriften die binnen de CCR zijn aangenomen. Het gaat om een niet-contentieuze procedure waartoe het initiatief kan worden genomen, onafhankelijk van administratieve of gerechtelijke beroepen die eventueel in een lidstaat worden ingesteld. De klacht wordt onderzocht zonder dat dit leidt tot toepassing van de regel van uitputting van nationale rechtswegen.
De procedure staat beschreven in het reglement inzake het klachtrecht. Zij laat zich in grote lijnen als volgt samenvatten. Ten eerste wordt de klacht meegedeeld aan de betrokken staat, die drie maanden de tijd heeft om zijn commentaar in te dienen. Na afloop van deze termijn geeft het Secretariaat de klacht en het commentaar van de betrokken staat door aan het Comité Binnenvaartrecht, dat de geleverde argumenten bestudeert en er een beslissing over neemt door middel van een ontwerpresolutie die vervolgens in een plenaire zitting wordt aangenomen.
De Akte van Mannheim behoudt het recht tot toegang tot de Rijnmarkt voor aan "vaartuigen die tot de Rijnvaart behoren". Aanvullend Protocol nr. 2 (Protocol van Ondertekening bij het Aanvullend Protocol nr. 2 bij genoemde Akte d.d. 17 oktober 1979) vermeldt dat een vaartuig dat tot de Rijnvaart behoort een vaartuig is dat het recht heeft de vlag te voeren van één van de lidstaten en dit recht kan bewijzen aan de hand van een certificaat waaruit blijkt dat het tot de Rijnvaart behoort. De modaliteiten voor de afgifte van dit certificaat staan uitgewerkt in een toepassingsreglement uit 1984. De voorwaarden voor de afgifte van de verklaring zijn bedoeld om het bestaan te waarborgen van een werkelijke band tussen het vaartuig en de staat die deze verklaring uitreikt.
Het Protocol van Ondertekening bij het Aanvullend Protocol nr. 2 kent de behandeling die de tot de Rijnvaart behorende vaartuigen genieten, toe aan vaartuigen die het recht hebben de vlag te voeren van één van de lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap. Met Verordening (EEG) nr. 2919/85 van de Raad van 17 oktober 1985 met houdende vaststelling van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor het regime dat door de Herziene Rijnvaartakte wordt gereserveerd voor de vaartuigen die tot de Rijnvaart behoren, wordt het Rijntoepassingsreglement opgenomen in de communautaire rechtsorde.
De toegang tot de Rijnvaart (verkeer tussen twee Rijnhavens) staat dus open voor vaartuigen die het recht hebben de vlag te voeren van één van de lidstaten van de CCR of de EU en dit recht kunnen bewijzen door middel van een verklaring dat zij toebehoren aan de Rijnvaart. De voorwaarden voor afgifte van deze verklaring staan genoemd in het Toepassingsreglement van de CCR en Verordening (EEG) 2919/85 van de Raad.
De bloei van de Rijnvaart vergt ook een duidelijk rechtskader dat een eerlijke handel waarborgt. Hoewel de CCR niet over formele bevoegdheden op dit gebied beschikt, streeft zij naar de ontwikkeling van een bewakings- en informatiefunctie ter waarborging van een zekere transparantie van het rechtskader waarbinnen de binnenvaart opereert. Deze activiteit berust op de bepaling dat lidstaten moeten zorgen voor hun nationale voorschriften en deze uiteen moeten zetten. Zij veronderstelt ook een samenwerking met de Europese Unie die van nu af aan een groot deel van dit rechtsgebied regelt. Met deze activiteit onderzoekt de CCR eventuele lacunes in of het niet-voldoen van de bestaande voorschriften inzake de internationale binnenvaart en ze stelt oplossingen voor.
Het Comité Binnenvaartrecht heeft zich met name verbonden tot de uitwerking van een verklaring voor scheepspersoneel die de regelmatige situatie van scheepspersoneel met betrekking tot het verblijfsrecht en arbeidsomstandigheden bevestigt en hun als tegenprestatie een grotere vrijheid van verkeer in het kader van hun professionele activiteiten toekent.
Voor het scheppen van een duidelijker rechtskader is ook een harmonisatie nodig van de regels van het privaatrecht die van toepassing zijn op de binnenvaart in Europa. De CCR is, via zijn Comité Binnenvaartrecht, verantwoordelijk voor verschillende internationale verdragen. In het bijzonder zijn het Verdrag van Boedapest inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de binnenwateren (CMNI) van 22 juni 2001 en het Verdrag van Straatsburg inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (CLNI) van 4 november 1988 aangenomen op initiatief van het Comité Binnenvaartrecht. Het Comité werkt momenteel met een speciale werkgroep aan een herziening van het CLNI. De herziening beoogt hoofdzakelijk een uitbreiding van het toepassingsgebied van het Verdrag naar alle Europese staten.
Voorzitterschap van het Comité: Mevr. Carola CHRISTEN, Commissaris van Zwitserland
Secretariaat: mevrouw BRAAT
Werkgroep: CLNI/EG (Vergadering van regeringsdeskundigen voor de herziening van het CLNI-verdrag)